Schin op Geul
Mijn verering voor Sint Antonius van Padua is ooit oprecht en groot geweest en niet alleen in kwesties van verloren zaken. Hij was, naast Robin Hood en de Zwitserse wilrenner Hugo Koblet, mijn held, al heb ik nooit geweten daden hem tijdens zijn leven zo heilig onsterfelijk hebben gemaakt.
Ook mijn vader had een onverwoestbaar vertrouwen in deze man, al sprak hij daar zelden over. Bij gebrek aan beter liep ik in mijn puberteitsjaren de krek plat en bad ik, naar vaders voorbeeld, bij voorkeur tot hem. Ik wilde in de hemel komen, maar volgens mijn ouders was mijn gedrag daar nog lang niet naar. Niemand, niemand begreep me, behalve heilige in zijn bruine pij. Met een plof vielen dubbeltjes en kwartjes, die ik met moeite had gespaard, in de offerblok, ik wilde zo wat medelijden voor mijn ongelukkige ziel afkopen. Ach, die tijd van toen… maar door Antonius boven mijn hoofd voelde ik me wel in een vertrouwde omgeving. Hij glimlachte nog net zo vroom als vroeger, met het kind Jezus op zijn arm en een witte lelie in de hand.
Het was een eerste paasdag, zo’n dag waarop iedereen die zich maar een beetje katholiek noemt, weer naar de mis gaat, de kerk puilde uit. Mijn man en ik waren hier om met vrienden een dag feest te vieren ter gelegenheid van een zestigste verjaardag. Een hoogmis in de morgen hoorde daarbij. We hadden op het nippertje een staanplaats kunnen bemachtigen. Het koor zong een Latijnse mis. Het was zonder al te veel pretenties. Het speet mij dat er geen volks zang van werd gemaakt, want het luidkeels meezingen in de kerk, zelfs bij een begrafenis, is voor mij een waar genoegen, nu moest ik op fluistersterkte zingen en dan is mijn stem niet mooi. De pastor had een aardige preek. Ik kwam er tenminste de tijd mee door, maar verder was ik hoegenaamd door niets geboeid. Er waren welvingen boven mijn hoofd die ik volgde.