Voor Pieke Dassen
Poesjenellenkelder
Nooit vlocht zij strikken in mijn haar
voor een dagje stad.
Poppenkast was poppenkast.
Dat was niet op een boterham te smeren.
Haar leven was verdeeld
in stukken land met bomen, granen, gras.
Met koeien in de stal,
de slachtprijs en een tuin vol bonen, kool en prei.
Poesjenellenkelder las ik hakkelend
in de krant. Dat klonk van ver,
van stad. Mama wat is dat?
Ze keek niet op of om,
Ach kind, dat is maar poppenkast.
19-8-1996